In het boek gaat Collins in op het ontdekken en het ontcijferen van Gods plan, zoals hij dat noemt. Hij herkent in de opbouw van het DNA een ontwikkeling. Van deze ontwikkeling in de natuur springt hij over naar het ontstaan van het heelal. Op dit moment zijn drie zienswijzen populair als het gaat om de wijze waarop het heelal is ontstaan:
- Evolutie. Alles wat is, is ontstaan zonder dat er een theïstisch wezen nodig was. Evolutie is per definitie een a-theïstische hypothese.
- Intelligent Design. Hier is Cees Dekker van de TU in Delft bekend door geworden. Veel is over ID gediscussieerd de laatste tijd in boeken en in de media. Collins zegt dat deze theorie gekenmerkt wordt door een God van de gaten. Dat wil zeggen dat we dat wat in de natuur (nog) niet te begrijpen of verklaren is, toekennen aan God. God vult dus de leemten op in onze kennis. Hij heeft gelijk als hij zegt dat God bij kennisvermeedering in de wetenschap steeds minder ruimte krijgt.
- Collins komt met de theïstische evolutie. Hij zegt dat God het heelal is begonnen en dat er daarna in principe geen tussenkomst van God nodig is. Dat verklaart de ontwikkeling die zichtbaar is in levende wezen. Volgens mij komt dit, als het gaat op de natuur, dicht bij een deïstisch wereldbeeld. Collins stelt later in het boek dat contact met God door gebed en bijbellezen mogelijk. Ik vind het echter moeilijk om de ontwikkeling in de natuur geheel los te koppelen van het handelen van God met mensen.
- Op welke wijze moeten we Genesis 1 en 2 lezen ten opzichten van de rest van Genesis en de rest van de bijbel? Welke hermeneutiek moeten we gebruiken?
- Wanneer iemand de theïstische evolutie verdedigt, hoe zit het dan met Gods voorzienigheid en almacht. Op welke wijze maakt God contact met de mens als hij niet nodig is voor de onderhouding van de schepping?
- Op welke wijze is Genesis 1 en 2 uitgelegd in de kerkgeschiedenis? Lezen evangelicale christenen deze teksten recent letterlijk onder invloed van de Verlichting?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten